Sinds een jaar of zeven heb ik elke winter een naar droog hoestje dat zodra de lente begint weer ophoudt. In de begin jaren ging dat ook gepaard met het verlies van mijn stem, wat best onhandig was. Na een paar jaar begon ik een lichte paniek te voelen als de winter naderde, in de wetenschap dat wellicht ook deze winter de hoest weer terug zou komen. Fysiek kon ik niet echt redenen bedenken die de oorzaak konden zijn, wat niet wegneemt dat er wellicht een fysieke oorzaak is. Dit jaar is het al stukken beter dan voorgaande jaren, maar de hoest is er wel.
Uiteindelijk begon ik mij af te vragen of er ook herinneringen, emoties of angsten de grondleggers konden zijn die uiteindelijk zich fysiek manifesteren. Ik kreeg de tip om naar mijn kindertijd te kijken in relatie tot kou/winter. Eerst kwam er een herinnering op van de dooie vingers die ik altijd als kind al had. Wat een zeer pijnlijke ervaring was en dan met name als het bloed weer ging circuleren in de vingers. Later die avond terwijl ik hierover met mijn partner aan het praten was kwam er een andere herinnering naar boven. Een herinnering die meteen emoties in mij los maakte en dan met name kwaadheid.
De herinnering speelt zich af in de vierde klas lagere school. Wij gingen in weer en wind zwemmen in het buitenbad op het terrein van het AZ-stadion in Alkmaar. Voordat we daar met een bus heen werden gebracht kwam de hoofdmeester steevast in de klas om ons te vertellen dat wij echte Hollandse jongens en meisjes die niet bang waren voor een beetje fris weer. We hebben het dan over najaars- en vroeg lente weer, waarop iemand met gezond verstand niet zegt: “kom laten we eens lekker in het buiten zwembad gaan zwemmen.” Maar wij gingen wel. De kleedhokjes waren buiten, dus voordat ik in het water lag was ik al zo afgekoeld dat ik liever niet in het zwembad ging. Vervolgens ging ik toch het zwembad in terwijl mijn hele lijf schreeuwde om dat niet te doen. Ik wist namelijk al waar dit toe leidde.
Na een minuut of tien hooguit vijftien was het bloed volledig uit mijn handen en voeten getrokken. Elke minuut die ik langer in het zwembad was leverde mij vervolgens pijn op die door merg en been ging. Ik was dan zo kwaad dat ik toch moest zwemmen dat ik op een bepaald moment niet meer braaf ja en amen kon zeggen en vroeg dan de badmeester of ik eruit mocht. Meestal mocht dit en kon ik mij gaan omkleden in de openlucht kleedhokjes. Dat wil zeggen ik moest strompelen naar de kleedhokjes en met gevoelloze handen en voeten mijzelf staande houden en afdrogen. Eénmaal aangekleed moest ik in de openlucht wachten tot de zwemles over was, om vervolgens blauwbekkend de bus in te gaan terug naar school.
Ik kan mij ook niet meer herinneren of mijn ouders hebben gevraagd of ik met koud weer op school mocht blijven. Wat ik wel weet dat mijn kwaadheid gericht was op de hoofdmeester. Een hoofdmeester die van alles commandeerde en zelf volstrekt niet het goede voorbeeld gaf. Een hoofdmeester die kinderen aan hun oor meesleurde als zij vervelend waren in hun klas. Een hoofdmeester die vond dat ik melk moest drinken, terwijl mijn ouders dat niet hadden aangegeven. Een hoofdmeester die elke zondag te laat in de kerkdienst aankwam en de maandagmorgen erop aan ons vroeg wat de laatste woorden van de preek waren. Een hoofdmeester die ik als kind een huichelaar vond, maar dat nog niet zo onder woorden kon brengen. Ik ervoer hem als een man die niet deed wat hij zei en dat zijn onvoorspelbare mensen in de ogen van kinderen. Een man waar je voor moest oppassen.
Ik was kwaad dat hij zich niet kon inleven in mijn fysieke situatie en ons met mooie praatjes het te koude zwembad in wilde hebben. Nu zou ik zeggen hij had daar voor betaald en wilde dus waar voor zijn geld, slecht weer of niet. Als kind zie je dat je gemanipuleerd wordt voor een onzuiver doel, maar je voelt je niet bij machte om daar tegenin te gaan. Ik ging er wel tegenin op subtiele wijze. Als er ’s morgens pakjes melk werden uitgedeeld door de hoofdmeester dan dook in tussen de andere kinderen in om ongezien naar binnen te gaan. Terwijl de anderen riepen: “ik meneer ik.” In de vierde klas had ik les van de hoofdmeester en van een juf. Bij mijn juf schreef ik af en toe in blokletters in plaats van het aan elkaar schrift, omdat ik wist dat ik dat bij de hoofdmeester niet mocht. Het waren kleine pogingen om mijn kwaadheid te kanaliseren. En verder stopte ik mijn kwaadheid weg. Ik kon, dacht ik, niet echt tegen hem op.
Overigens ben ik na het krijgen van mijn twee kinderen van het krijgen van dooie vingers afgeraakt. Alleen als het heel erg koud is wil ik nog wel eens een enkele keer een stukje dooie vinger krijgen, maar niet zo extreem als ik dat vroeger had. Ik kon door een glas met frisdrank op te pakken al helemaal wit wegtrekken in mijn vingers. En dat zelfs in hartje zomer.
Ik vergeef mijzelf dat ik heb geaccepteerd en toegestaan om kwaad te zijn op de hoofdmeester omdat ik mij gedwongen voelde om maar het zwembad mee te gaan.
Wanneer en als ik mijzelf zie vervallen in een patroon van mij gedwongen te voelen door de ander, dan stop ik en haal ik adem. Ik realiseer en zie dat ik altijd de eindkeuze/eindverantwoordelijkheid heb ook al dwingt een ander mij. Ik stop het gedwongen voelen, en sta één en gelijk aan het leven.
Ik ga met mijzelf de verbintenis aan om altijd eerst te kijken welke keuzes ik heb alvorens ik mij verschuil achter het dwingen van de ander.
Ik vergeef mijzelf dat ik heb geaccepteerd en toegestaan om de kwaadheid, naar mijzelf toe over het niet staan voor mijn eigen keuze, op de ander te projecteren.
Wanneer en als ik mijzelf zie vervallen in een patroon van kwaad te zijn op de ander en mijzelf niet te realiseren dat het in essentie kwaadheid naar mijzelf toe is, dan stop ik en haal ik adem. Ik realiseer en zie dat ik het veiliger acht om boos op de ander te zijn en de ander de schuld te geven, dan naar binnen te kijken en te zien waar de kruks zit, en sta één en gelijk aan het leven.
Ik ga met mijzelf de verbintenis aan om bij kwaadheid op de ander altijd alert te zijn en te zien waar ik als uit routine verbloem dat ik eigenlijk kwaad op mijzelf ben door de situatie waar ik in zit.
Ik vergeef mijzelf dat ik heb geaccepteerd en toegestaan om mijn ongenoegen met mijzelf als kwaadheid op de ander eruit te gooien en vervolgens niets te doen met het gevoel van falen.
Wanneer en als ik mijzelf zie vervallen in een patroon van een gevoel van falen te verstoppen door andere emoties heftiger te laten zijn, dan stop ik en haal ik adem. Ik realiseer en zie dat ik niet gefaald wil hebben en dat het beter lijkt als de ander de schuld van de situatie waarin ik mij begeef krijgt, en sta één en gelijk aan het leven.
Ik ga met mijzelf de verbintenis aan om te mogen voelen dat ik gefaald heb of nagelaten heb om voor mijzelf als geheel van ‘geest’ en lijf op te komen. Alleen als ik het echt voel/ervaar dan pas ben ik in staat om het onder ogen te zien en het gedrag te veranderen.
Ik vergeef mijzelf dat ik heb geaccepteerd en toegestaan om mijzelf als falend te ervaren door niet te staan voor mijzelf en mijn fysieke lichaam, maar dit ook direct weg te drukken met andere emoties.
Wanneer en als ik mijzelf zie vervallen in een patroon van het wegdrukken van emoties/gevoelens, dan stop ik en haal ik adem. Ik realiseer en zie dat ik gevolgen maak die zich hoe dan ook zullen manifesteren in mijn leven, en sta één en gelijk aan het leven.
Ik ga met mijzelf de verbintenis aan om dat wat er speelt aan gevoelens en emoties in mij te onderzoeken en niet weg te drukken.
Ik vergeef mijzelf dat ik heb geaccepteerd en toegestaan om niet dat te doen wat het beste voor mijn lichaam was, dus niet te doen wat ik wist dat moest gebeuren.
Wanneer en als ik mijzelf zie vervallen in een patroon van niet hetgeen doen waarvan ik weet dat dit het beste is, dan stop ik en haal ik adem. Ik realiseer en zie dat ik vanuit emotie nooit een gedegen keuze kan maken en dus altijd een gekleurd startpunt heb, en sta één en gelijk aan het leven.
Ik ga met mijzelf de verbintenis aan om vanuit zelfoprechtheid keuzes te maken en dan af te wegen of ik die keuze kenbaar kan maken vanuit mijn positie of niet, maar deze afweging mag nooit mijzelf of anderen compromitteren.
Ik vergeef mijzelf dat ik heb geaccepteerd en toegestaan om getriggerd te worden door de zelfoneerlijkheid van de hoofdmeester die niet deed wat hij anderen voorschreef, terwijl ik daarmee met mijn eigen zelfoneerlijkheid geconfronteerd werd, van niet dat te zeggen wat ik moest zeggen om het beste voor mijn lijf te realiseren.
Wanneer en als ik mijzelf zie vervallen in een patroon van geconfronteerd worden met mijn eigen zelfoneerlijkheid door die van de ander te zien, maar dan de ander als zondebok aan te wijzen, dan stop ik en haal ik adem. Ik realiseer en zie dat ik kan dralen met het onder ogen zien van mijn zelfoneerlijkheid, maar dat dit niet maakt dat mijn zelfoneerlijkheid weggaat, en sta één en gelijk aan het leven.
Ik ga met mijzelf de verbintenis aan om wanneer een ander mij een spiegel voorhoudt en iets in mij aanroert wat ik zelf niet bewust gewaar was, dit met open armen te ontvangen en te gebruiken om mijzelf te verbeteren.
Ik vergeef mijzelf dat ik heb geaccepteerd en toegestaan om bang te zijn voor represailles van de hoofdmeester als ik zou zeggen dat ik niet mee zou gaan zwemmen omdat dit voor mijn lichaam geen goed plan was.
Wanneer en als ik mijzelf zie vervallen in een patroon van bang zijn om te staan voor mijzelf, dan stop ik en haal ik adem. Ik realiseer en zie dat ik bang ben voor de door mij geprojecteerde represailles van de ander en mijzelf hierdoor laat verlammen in het moment, en sta één en gelijk aan het leven.
Ik ga met mijzelf de verbintenis aan om geen verzinsels te bedenken van wat er zou kunnen gebeuren aan nare dingen als ik ga staan voor mijzelf als geheel van ‘geest’ en lijf.
Ik vergeef mijzelf dat ik heb geaccepteerd en toegestaan om deze kwaadheid al die jaren te hebben opgepot en niet heb durven te voelen/toelaten.
Wanneer en als ik mijzelf zie vervallen in een patroon van het oppotten van kwaadheid, dan stop ik en haal ik adem. Ik realiseer en zie dat ik alleen mijzelf ermee schaad, en sta één en gelijk aan het leven.
Ik ga met mijzelf de verbintenis aan om kwaadheid op de ander niet direct eruit te gooien als een ventiel om stoom af te blazen, maar eerst te zien waar ik echt mee te maken heb, en dan pas te bepalen hoe ik mij kan ontdoen van de emoties en gevoelens die ik ervaar.
Ik vergeef mijzelf dat ik heb geaccepteerd en toegestaan om angst te hebben voor de pijn die optreed na het krijgen van de dooie vingers.
Wanneer en als ik mijzelf zie vervallen in een patroon van angst voor de herinnering van pijn, dan stop ik en haal ik adem. Ik realiseer en zie dat ik al op voorhand bang ben voor de pijn die waarschijnlijk gaat komen, en sta één en gelijk aan het leven.
Ik ga met mijzelf de verbintenis aan om voorzorgsmaatregelen te nemen zodat de pijn niet hoeft plaats te vinden of in mindere mate door gezond verstand te gebruiken en mijzelf niet te laten verlammen door angst.
Dit stukje pijnbeleving komt in een andere blog post verder aan bod. Voor nu kan ik zien dat ik de kwaadheid die ik nog steeds in mij had jegens de hoofdmeester los laten. De kwaadheid is en was niet functioneel en kan dus niet bijdragen aan de verbetering van mijzelf. Dus laat ik je los kwaadheid.